MACABERE BLUF MET DUBBELE BODEM
In de zich uitbreidende, maar – als er gedacht wordt aan het ganse veelsoortige kunstgebeuren van vandaag – toch nog altijd beperkte kring der beoefenaars van de objectkunst is de 30 – jarige Amsterdammer Pieter Engels een opvallende verschijning. Niet alleen met wat hij maakt; nog veel meer zelfs met zijn ganse optreden, gericht op een vlot succes, wat hem al aardig is gelukt. Hij speelt dan ook het spel tijdverschijnsel”. Opvallend is al dadelijk de snelle carrière, die hij maakte sinds hij in begin van de jaren ’60 zijn eerste schilders pogingen liet varen en naar het object-genre evolueerde. Op de Parijse biënnale volgde voor hem reeds Documenta te Kassel en nu heeft in het Stedelijk Museum te Amsterdam evenals vlak tevoren in het Van Abbemuseum te Eindhoven, een aantal zalen voor zijn eerste eenmanstentoonstelling met recent werk gekregen, voor objecten die ditmaal betrekking hebben op de dood, het niets, het lege, het kapotte. Geen opgewekt evenement dus. De objectkunst is dat weliswaar vaak niet, maar Engels maakt het wel heel zwart, al doet hij dat dan met veel glamour. En naar het lijkt, met de bedoeling van spot en zelfspot, die echter in zijn plechtstatige, koude bluf met dubbele bodemtactiek goeddeels verloren gaan en niet meer kunnen intrigeren of suggereren, laat staan irriteren. Dat lukt hem met zijn propagandistische teksten beter dan met zijn objecten.
VELERLEI TALENT
De progressieve moderne musea volgen, naar bekend, de jongste ontwikkelingen op de voet, maar dat betekent nog niet dat voor elke objectmaker een eenmansexpositie is weggelegd. Sterk opvallen, hoe dan ook, is wel de eerste boodschap. En die boodschap heeft Engels bijzonder goed verstaan, om er dynamisch met veel ondernemingslust op een veelsoortige wijze op te reageren, waarbij hij vernuftig allerlei talenten – want die heeft hij – met elkaar weet te doen samengaan. Talenten die weinig of niets met de beeldende kunst van doen hebben, maken daarbij de kwintessens uit. Hij is namelijk heel vaardig in het propageren en adverteren van zichzelf. En als bouwer aan zijn image heeft hij iets geniaals met een sterk zakelijk instinct. Hij bracht zichzelf met al wat hij produceert onder in een N.V. waarvan hij de directeur, reclamechef. Public-relationofficier, copywriter en sloganbedenker is. In de reclamebranche zou hij het vermoedelijk heel goed doen met zijn prikkelende inventies.
Als image-bouwer goochelt hij intelligent, zakelijk, elegant en zelfs heel hip – want hij weet wat er gaande is en wat mode is – met paradoxen, relativeringen en practical jokes, die het in zijn schrifturen zoveel beter doen dan met de dingen die hij maakt, want die gaan al gauw bedacht en flauwhartig als sick jokes aandoen. Opmerkelijk is bij dit alles zijn ontwapende openhartigheid, waardoor hij – zoals dan ook wel de opzet zal zijn – zichzelf ongrijpbaar maakt. En nogal veelzeggend is het dat een zelfportret dat hij eens in het Museumjournaal schreef, onder het pseudoniem Simon Es ( zoals hij zich noemt als hij als zijn reclamechef optreedt) zijn ,, opus magnum” wordt genoemd. Wat de hiervoor gereleveerde talenten van Engels betreft, kan verder worden volstaan met een verwijzing naar de catalogus die er – met glamour – een goed exempel van biedt en waarin ik ook totaal Engels’ best geslaagde practical joke vind met de omvang, die aan 48 totaal lege pagina’s is te danken. Maar daar zegt hij dan zelf – heel openhartig, zie ook hiervoor – bij: ,, Dit heeft geen andere reden dan de catalogus flink dik te maken of om de niet-Engels’ fans in hun overtuiging te sterken dat het meer lijkt dan het is.”
De sfeer van de tentoonstelling kan ik niet beter kenschetsen dan door te zeggen, dat het een gemis is als je je hoge zijden niet bij je hebt op de wandeling door de zalen met coffins, modern death events” enz. (Engels titelt steeds in het Engels en zijn dure prijzen rekent hij om in dollars). Verder zijn er dan o.m. gebroken kozijnen en schilderijenlijsten, de lege achterkant van een modern ,,art piece” en de ,, suïcide pieces”. Wie de neiging zou krijgen om die zelfmoordinstallaties ( door elektrocutie) moraliserend de vinger op te heffen, kan dat rustig nalaten. Engels gaat niet graag over de schreef van het betamelijke en deze constructies met dragers en contactpunten zijn kennelijk met opzet, alleen maar kinderachtig. En wat de spot met ,, modern art pieces” betreft, daar hoef je niet direct zelfspot in te zien, want Engels noemt zijn objecten nooit kunst, maar heel zakelijk ,,Products”.
Hij wil nu eenmaal een vlinder zijn die je onmogelijk in je net kunt vangen. Alles is mogelijk bij hem en daar moet je dan natuurlijk ook aan denken bij wat er in deze alinea is opgemerkt. Maar wat doet dat er toe? Het gaat hier niet om wat hij al dan niet in zijn achterhoofd aan dubbelzinnigheden verbergt, maar om wat je ziet en constateert. De rondwandeling eindigt in de leegte van een voorname grijze treurkamer. Een mooi geluiddempend tapijt op de vloer en in de hoek een fraai en perfect gemaakte zwarte kist. Daarin steekt het stuk dat keurig vierkant uit het tapijt is gesneden. Prikkebeen mag hier op zoek gaan naar een vlinder.
Wat tenslotte een beslissende indruk vestigt, is de glamour van het macabere. Het zwarte hout is prachtig gepolitoerd, het witte formica, het aluminium en de verchroomde knoppen, hengsels en scharnieren onderstrepen het glanseffect nog eens voornaam. Met zijn perfectionisme in alle opzichten zorgt Engels er wel voor dat zijn glanseffect niet door overdaad wordt aangetast.
Eigenlijk is het allemaal met elkaar nogal wat. Geen wonder dat hij opvalt en dat je hem daarom lastig in de krant kunt negeren.
C. Doelman