FORMULATIONS

engels formulations

pieter engels ONTREGELD ( )
pieter engels, geboren 3 december 1938.
sinds 1955 beeldend kunstenaar in de ruimste zin. zijn werk bevindt zich o.m. in alle belangrijke nederlandse musea ( )
hij schrijft incidenteel sinds 1960, tussen 1960 en 1964 vormen van proza. Vervolgens
‘engels formulations’ 1964 – 1966 en 2008 – 2014.
hij heeft zich tot op heden geen enkele moeite getroost zijn werk gepubliceerd te zien.
dit gebeurt nu, (2015) op bescheiden wijze, in eigen beheer.

GOT IS EEN SPEELFOUT
enkele overwegingen bij
ENGELS FORMULATIONS

In één van zijn Formulations beschrijft Pieter Engels hoe hij als vierjarig ventje uiterst verbaasd voor het eerst een man voorbij zag komen op een merkwaardig iets dat hij later als ‘fiets’ leerde benoemen. Dat zo iemand zich kon voortbewegen op twee wielen, waarvan slechts twee smalle randjes in verbinding met de straat stonden: hoe was het mogelijk dat die man niet omviel? Eenzelfde soort verwondering, maar nu op ‘talig’ niveau, ligt ten grondslag aan een eenregelige ‘formulation’ waarin wordt gesignaleerd dat iemand die een doodgewone handeling verricht, namelijk op een fiets stappen en vervolgens fietsend wegrijden, dus een ‘fietser’ is, ineens ‘wielrijder’ genoemd kan worden. Men moet een zekere gevoeligheid hebben om zich daarover te kunnen verwonderen. Toch is er met het woord ‘wielrijder’ iets eigenaardigs aan de hand.  Van iemand die zich bezighoudt met broodbakken, kun je zeggen dat hij brood bakt, maar van iemand die zich toelegt op wielrijden, kun je toch moeilijk zeggen: hij rijdt wiel. Overigens: sta tijdens het wielrijden niet te lang stil bij de verwondering over die twee smalle stukjes fietsband, je stuur begint te zwabberen; voordat je het weet ben je fietser noch wielrijder meer.

In zijn korte teksten, dikwijls niet langer dan één regel, geeft Pieter Engels er voortdurend blijk van zich te verwonderen over wat in taal wordt uitgedrukt en over de taalvormen zelf. Wie schetst mijn verbazing? Engels lanceert de gemeenplaats, verwacht geen antwoord en schijnt vervolgens met zijn Formulations wel degelijk met een aantal schetsen uitdrukking te geven aan die verbazing. Hij doet dat met literaire middelen en vraagt zich wellicht daarom af: “Geen poëzie. / Maar wat dan wel?”

Omdat de meeste teksten kort en bondig een bepaalde gedachte of een gedachtespinsel onder woorden brengen, zou men ze ‘aforismen’ kunnen noemen. Sommige van de Formulations doen inderdaad denken aan uitspraken van beoefenaars van dit genre, aan die van Multatuli bijvoorbeeld, van wie ik er twee citeer. 

            Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet.

            Van de maan af gezien, zyn wy allen even groot.

Engels schrijft:

            Het mooie van de leugen is

            dat zij de waarheid kent.

            Wanneer niemand ergens is,

            is er geen ergens…

Mogen Engels’ teksten soms enige overeenkomst vertonen met de aforismen van Multatuli, er is vooral ook  een wezenlijk verschil: bij Engels ontbreekt elke vorm van moralisme dat in het werk van de negentiende-eeuwse meester zo overduidelijk aanwezig is.

Meer verwantschap valt te signaleren tussen de korte teksten die een onderdeel zijn van Gust Gils’ Berichten om bestwil. Gevolgd door Finimeuble (1968) In deze bundel met surrealistisch ‘paraproza’ zijn óók één à tweeregelige mededelingen te vinden als de volgende:  Een mes zo vlijmscherp dat men er zich op één meter afstand al aan snijdt.  Een mes dat mogelijk in omloop is gebracht door het personage uit de volgende observatie: Hij was voor geen kleintje koffie vervaard. Teksten als                                         

deze bundelde Gils onder de titel ‘Finimeuble’, de naam van een fictieve firma, die een variant lijkt uit te voeren van één van Engels’ activiteiten als beeldend kunstenaar. Finimeuble belast zich met het slopen van alle soorten van meubelen: antieke, stijlmeubelen en modern. Engels ging in 1964 constructiever te werk: hij zaagde onder meer eenvoudige houten stoelen door, verbond de stukken dan met scharnieren aan elkaar, met als gevolg dat menig meubelstuk door de actie ‘in een ander licht’ kwam te staan en zonder heimwee leek terug te denken aan de functie die het ooit in een ander verband had vervuld. Mocht een stoel na de metamorfose nog herkend worden, het woord ‘stoel’ was eraan ontvreemd. Het nieuwe object was nog slechts een flauwe afschaduwing van het begrip stoel, en zelfs dat niet.

Tijdens het schrijven van zijn teksten was Pieter Engels niet op de hoogte van Gust Gils’ werk. Toch is het maar de vraag of die kennis hem ervan zou hebben afgehouden zijn eigen gedachtespinsels, absurde invallen en taalspel aan het papier toe te vertrouwen. Er zijn overigens opvallende overeenkomsten te signaleren tussen het werk van Gils en Engels. De kogel zag er afzichtelijk uit nadat hij door de kerk was gegaan, schrijft de eerste.  Engels laat óók een kogel de kerk in gaan, maar bij hem raakt deze eerst verdwaald voordat hij zijn doel heeft gevonden: in de aars van een vrouw die juist in een biechtstoel haar zonden mededeelt aan kapelaan of pastoor.

Verwantschap met Gils dus, maar tot op zekere hoogte. De sterkste relatie tussen Engels’ literaire teksten is toch wel die met het beeldend werk van Pieter Engels zelf.

Gedurende een lange periode waarin Engels aan de weg timmerde als conceptueel kunstenaar, maakte hij ‘in het verborgene’ tekeningen en schilderijen die aansloten bij zijn vroeger werk. In de jaren ’80 trad hij daarmee naar buiten. Geïnspireerd door werken van Rembrandt maakte hij tekeningen en schilderijen die hij als titels ‘Remembrandts‘ meegaf. Niet zomaar een aardig gevonden woordspeling:  de titels geven precies aan waar de werken een uitdrukking van zijn: een respectvolle herinnering en eerbetoon aan de grote meester. Titels uiteraard in het Engels, want werk van Engels.

De woordspeling ‘Remembrandt’ laat zich verbinden met ander werk van Engels, maar is in feite in dit geval een toevoeging aan de tekeningen en schilderijen, een ‘literaire’ handreiking aan de toeschouwer. In een aantal objecten uit dezelfde periode als die van de ‘Remembrandts’,  is ‘taal’ duidelijk geïntegreerd in het kunstwerk zelf.

Een Linguimage uit 1992  is hiervan een duidelijk voorbeeld. Ook hier een woordspelige titel, maar op een andere wijze functioneel dan ‘Remembrandt’. Linguimage: een symbiose van taal en beeld.  Het object van kunststof, multiplex en een lijst die deel uitmaakt van het kunstwerk. Wij zien 10 in vet kapitaal gezette letters, verticaal afgedrukt, die gelezen kunnen worden als twee woorden, samen de betekenis ‘tien letters’ vormend. De titel van het werk, niet een toegevoegd element, maar een onderdeel van het werk, luidt TEN LETTERS, een tautologische mededeling, tegelijk verwijzend naar de groep afzonderlijke letters als naar de twee woorden met de betekenis ‘tien letters’.

“That’s it”, zou je kunnen zeggen. Niet geheel toevallig is dat ook de tekst van een ander ‘Linguimage’. Op een wit vlak is een traditioneel ogend schilderijtje aangebracht; gevangen in de lijst is het cursief geschilderde woord it aangebracht. Het onderschrift, ook hier onderdeel van het object, luidt in staand schrift: ‘that’s it’.  Het is mogelijk dat de toeschouwer hier een reactie in ziet op Magrittes ‘Ceci n’est pas une pipe’, waarin de schilder benadrukt dat wij niet naar een reëel object kijken, maar naar een afbeelding. Bij Engels is de afbeelding juist de afbeelding zelf.                                                             

De ‘Engels Formulations ‘ moeten het zonder picturaal element stellen, via woorden en zinnen wordt een bepaalde inhoud uitgedrukt. Maar Engels geeft er ook hier  blijk van geïntrigeerd te zijn door de vorm van woorden, de klankvorm, de gebruikte letters. Een voorbeeld hiervan vinden we in een ‘formulation’ die nu eens niet uit één of twee regels bestaat, maar uit een veelvoud daarvan.  De tekst beschrijft een filmisch erotisch tafereel dat in de sexuologie bekend staat als cunnilingus en sluit af met de mededeling

             Achter hem

             nam de cameraman

             hem in het ootje.

Ik veronderstel dat weinigen bij het aanschouwen van de letter O een associatie hebben met een bepaalde lichaamsopening anders dan die van de mond. Men moet er waarschijnlijk beeldend kunstenaar voor zijn. En dat Engels dan ook nog in staat is, de zegswijze ‘iemand in het ootje nemen’ een nieuwe inhoud te geven, getuigt toch van een bijzonder taalgevoel. Het volgende citaat uit Gust Gils’ ‘Berichten om bestwil’ lijkt speciaal op het bovenstaande betrekking te hebben, ook al heeft Gils de tekst van Pieter Engels nooit onder ogen gehad.

            Om het even welk woord je zegt, of schrijft, bijna zeker dat het in een van de talloze talen             die er op deze planeet gesproken worden bestaat, en een schunnige betekenis heeft ook nog.

Dat woorden met dezelfde klankvorm verschillende betekenissen kunnen hebben en ook nog tot verschillende woordsoorten kunnen behoren, hoeft door de context niet tot communicatieproblemen te leiden, maar als met die context gemanipuleerd wordt, kan dit tot misverstaan leiden. Engels in de rol van cabaretier:

            Hallo, daar ben ik weer,

            Weer?

            Wederom,

            Slaat weer om?

Niet bereid met z’n allen hierom te lachen? Dan doet Engels het zelf wel: 

            Ik kan het nog altijd in mijn eendje doen.

Minder speels is de volgende, bijna poëtische, mededeling, waarbij ook dankbaar gebruik wordt gemaakt van het taalkundige fenomeen homofonie:

            Wanneer water het land bereikt,

            landt het water.

Dat door een verkeerde accentuatie een woord op een zinvolle wijze kan worden misverstaan, zien we in de volgende dialoog.

            Is er morgenochtend wederom een zonsopgang?

            Wellicht.      

Eén van de motoren van de écriture automatique is die van de associatieve verbinding: een woord of zinsnede wekt vooral door klankovereenkomst een nieuw woord tot leven. Een prachtig voorbeeld is te vinden in Luceberts gedicht ‘de Amsterdamse school’, waarin ‘een ontstoken alvleesklier eens antiquairs’ de woordgroep ‘antikerkse misdienaar’ oproept.  Klankassociatie brengt ook in de volgende tekst van Engels woorden met elkaar in verbinding, maar niet zoals in het hiervoor gegeven voorbeeld met een surrealistisch karakter, maar juist met een logisch betekenisvol resultaat. De beschrijving van het slachten van een varken sluit af met de regels:

                                                                      

            In de onmiddellijke nabijheid krioelt,

            nog immer vrolijk,

            haar nageslacht.

            Ernagslacht. 

De Nederlandse taal geeft heel wat vermaak en vertier. De wijze waarop via een tekensysteem de (gesproken) taal leesbaar wordt gemaakt, heeft in de loop van de geschiedenis behalve vermaak ook veel getier opgeleverd. Zo verzette Joost van den Vondel zich tegen nieuwerwetse spellingvormen als ‘vaader, ‘vreede’ en ‘kooning’: “walgende verdubbelingen” van klinkertekens. Door deze opvatting publiekelijk te uiten in een nabericht bij de uitgave van zijn toneelstuk ‘Lucifer'(1654) haalde hij zich de woede op de hals van een taalkundig aan de weg timmerende dominee Leupenius die de ideeën van Vondel m.b.t. de spelling van de Neederduytsche Taale bijna even schandelijk achtte als Vondels drama Lucifer zelf. In de negentiende-eeuw zagen tegenstanders van Multatuli diens eigenzinnige spelling van de ‘y’  i.p.v. de ingeburgerde ‘ij’ en de ‘í’  in woorden als ‘koffi’ als één van de bewijzen dat de ‘schryver’ niet geheel betrouwbaar was. In de jaren ’60 van de vorige eeuw werd in linkse kringen gebroken met de wettelijk vastgelegde spellingregels. Een meer ‘foneties’ geachte ‘nieuwe spelling’ zou niet alleen vanuit taalkundig standpunt ook een eind kunnen maken aan de achterhaalde ‘kapitalistiese klassenverhoudingen’; wie ‘centrum’ bleef schrijven i.pv. ‘sentrum’ en catagorie’ i.p.v. ‘katagorie’, was verdacht ‘konservatief’, misschien zelfs ‘fassisties’. Een tegenstandster van de spellinghervormers, wierp de hervormers voor de voeten, dat tijdens de Duitse bezetting in nationaal-socialistische kring de bepleite ie- en k-spelling ook ‘progressief’ geacht werd; zij betitelde de ‘nieuwe spelling’ als een ‘Kultuurkamerspelling’, daarmee verwijzend naar de door de Duitsers opgerichte instelling, waarbij kunstenaars ingeschreven moesten zijn, wilden zij op artistiek gebied actief blijven. Pieter Engels kunnen we op gebied van al of niet aanvaarde spellingregels moeilijk van scherpslijperij betichten; integendeel: van overschrijding van die regels kan een grote creatieve kracht uitgaan. Blijven we in de buurt van de God van Leupenius (die natuurlijk gewoon Leupen heette), dan zien we dat een simpel lettertje het hele verschijnsel godsgeloof tot in het merg kan aantasten. 

             Got is een spelfout

N.B. Bij het overlezen van mijn typoscript blijk ik deze tekst verkeerd te hebben gelezen. Er staat: Got is een speelfout. Nog mooier dus: een dubbele fout.

In de ‘Formulations zijn verschillende voorbeelden van een speelse benadering van de spelling te vinden. Een spelfout  kan een onverwachte relatie leggen tussen een vervoeging van het werkwoord ‘denken’ en een reeks van zeven dagen:

            Ik dagt een week.

OPPERLANDSE LETTERKUNDE

Het is niet ondenkbaar dat lezers die op de hoogte zijn van het fenomeen Opperlandse letterkunde, vooral bij de hierboven geciteerde ‘talige’ citaten, het standaardwerk van Battus (ps. Hugo Brandt Corstius) uit de boekenkast hebben gehaald om op te zoeken of bepaalde ‘Engels Formulations’ te rangschikken zijn onder de 95 rubrieken waarin taalverschijnselen zijn ondergebracht die ‘naast, onder of boven het Nederlands’ een leven leiden. In zijn inleiding op de uiterst lezenswaardige verzameling Opperlandse taal- & letterkunde (1981) beschrijft Battus de eigen grondwet van het Opperlands. Enkele citaten:

            Opperlands is Nederlands met vakantie. Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut           dat aan die taal nu eenmaal kleeft. Opperlandse woorden en Opperlandse zinnen zien er op  

                                                                      

            het eerste gezicht net zo uit als Nederlandse woorden en Nederlandse zinnen. Maar          Opperlands is dan ook bedoeld voor het tweede gezicht.

            De Nederlander wordt bij het horen of zien van een woord orenfluisterlijk en ogenblikkelijk          afgeleid door de betekenis daarvan. De Opperlander heeft van die betekenis geen last.

Een korte ‘Engels Formulation’ als de volgende

            Streven is sterven

is een voorbeeld van metathesis (verwisseling van klanken) en daarmee een zinnetje dat zich makkelijk laat voegen in de drie rijtjes Opperlands, die aangevoerd worden met het overbekende ‘Verkrachte eenden’. Toch zal deze ‘Formulation’ zich minder thuis voelen tussen Battus’ opsomming van deze woorden, die soms teruggaan op versprekingen met een komisch effect. Engels’ tekst is niet humoristisch bedoeld en is ook in strijd met de Opperlandse grondwet. Over wie Engels’ tekst hoort of leest, kan moeilijk worden gezegd: hij/zij heeft van de betekenis geen last; de zin streven is sterven is juist vol betekenis 

Met nadruk stelt de grondwet dat de woordspeling niet tot het Opperlands behoort. Remembrandt is dus niet als Opperlands te beschouwen, want is een opzettelijk woordspel (bovendien is het woord Engelstalig).

Opperlands is Nederlands met vakantie. Ja, dat kan van nogal wat ‘Engels Formulations’ ook gezegd worden, maar menige tekst blijkt toch in strijd met de grondwet te zijn. 

WIJSGEERDE

Overigens zijn vele teksten van Engels minder nadrukkelijk met taal bezig en bewegen zij zich ook niet op Opperlandse wijze ‘naast’ of ‘boven’ het Nederlands.

            Hij is altijd een buitenstaander geweest

            Binnenskamers echter weet hij van wanten.

            Vaak blijkt de tegenwoordige tijd een beschadigd uur.

            Niets is later dan voorbij

            Nergens is later dan ooit

En dan die fraaie maxime, een motto voor een levensprogramma:

            Geen miskramen!

            Opzien baren!

Ze bevatten fraai getoonzette, voor de hand liggende of juist zeer oorspronkelijke wijsheden of quasi-wijsheden. Ooit ontdekte Gerard Reve op het Waterlooplein een doos met allerlei paperassen waaronder tot zijn verrassing een ooit door hemzelf verstuurde brief. Op zijn vraag “Wat is dat voor troep?”gaf de koopman het antwoord: “Een soort opstellen. Ook wijsgeerde en zo.” Zou dat geen mooie aanduiding zijn voor Engels’ teksten: WIJSGEERDE?

                                                                  

TOT SLOT

Pieter Engels vraagt zich aan het begin van zijn verzameling af : “geen poëzie / maar wat dan wel”.

Nu bevat het geheel aan teksten wel degelijk een gedicht, niet toevallig gewijd aan een toegewijde lezeres, Annemarie. Maar andere teksten behoren inderdaad niet tot het poëziegenre. Welk genre dan wel? In het vorenstaande heb ik overeenkomsten en verwantschappen aangewezen met andere schrijvers, andere teksten. Een genreaanduiding is niet te geven. Uiteindelijk lijkt mij slechts één aanduiding relevant: ‘Engels formulations’ zijn vooral de ‘ formulations’ van Pieter Engels.

HAN FOPPE